Asparagus 3 (pdf-image)
Andreas Weiland

Luc Pirons "Asparagus 3" (2008)
4 panelen met een totale omvang van 130 x 300 cm

Dit werk van Luc Piron roept herinneringen op aan andere, vroegere werken van hem.
Meer specifiek de werken van de “Hortus” serie een combinatie van een paneel dat een digitale print weergeeft en een ander paneel, het tegenbeeld ervan, een schilderij.

Het schilderij is vaak een zwart vlak met kleine variaties in de intensiteit van zwarten: grafiet, antraciet, donkergrijs of diepzwart. Donkere rechthoeken en vierkanten die als het ware in een andere zwarte ruimte ingevoegd werden of “uitgeknipt” zijn. 

Anderzijds werden de digitale prints afgeleid van industriële reproducties uit een oud plantenboek van de “Hortus Eichstettienis”, een boek waarin heel zorgvuldig uitgevoerde botanische afbeeldingen van planten uit de Eichstaett tuin stonden.  Deze oude afbeeldingen, die vele honderden jaren eerder gemaakt werden, waren toen zelf ook al het resultaat van een reproductieproces en als heel vernieuwend beschouwd werd.  Fijne, gedetailleerde tekeningen werden via burijn- of kopergravures gereproduceerd en sommige exemplaren werden met de hand bijgekleurd of opgehoogd. 

Men zou kunnen zeggen dat deze het begin waren van de technische (of zoals Walter Benjamin het zou zeggen “technologische”) gereproduceerde afbeelding van de 17e eeuwse kopergravure.   Bij de moderne reproductie, werd er vervolgens overgegaan tot een verder, hoewel vanuit een artistiek oogpunt, misschien eerder een meer nonchalant reproductieproces, dat er op gericht was om op een zo getrouw mogelijke manier de afbeeldingen uit het oude boek te kopiëren. 

Luc Piron die dit gereproduceerd materiaal als beginpunt nam, had echter het tegenovergestelde doel voor ogen: niet het exact kopiëren of perfectioneren van een afbeelding, maar eerder de “Verfremdung”, als het me toegestaan is om een uitdrukking van Brecht te gebruiken.  De digitale prints van Luc Piron komen over als gemanipuleerde, verplaatste, getransfereerde afbeelden van het boek in kwestie.

De “Hortus Eichstettiensis” afbeeldingen, die bijna behandeld worden als “gevonden voorwerpen” (objets trouvés), hebben verschillende processen van analoge en digitale reproductie, van verkleining en vergroting ondergaan waardoor ze er uiteindelijk “raar” en “anders” uitzien.  Anders dan wat? 

Om te beginnen al zeker van het uitgangspunt “het basismateriaal” dat aan de oorsprong ligt.  We zouden nog een zekere affiniteit kunnen voelen tussen de aangetroffen afbeeldingen in het boek en het “uiteindelijk resultaat” dat hieruit voortkwam, digitale prints geïntegreerd in de schilderkunst waarin afdrukken en schilderijen gecombineerd worden.  Zelfs bij vroegere werken uit de “Hortus” serie zouden we kunnen denken dat we de uitvergrotingen van hele kleine deeltjes van de met de hand gekleurde gravures uit het boek “herkennen”: Enigmatische afbeeldingen met een op Rorschach gelijkende kwaliteit, die dubbelzinnig, dubbelhoofdig werden: door een vervormd menselijk gezicht te suggereren misschien net zoals we op hetzelfde moment  “onnatuurlijke” grote, mysterieuze bloemblaadjes zagen die er eerder als een vleesetende plant dan een roos uitzagen. 
 
 

Met andere woorden, elke trasformatie die gebeurde door een afbeelding uit het gereproduceerde boek bloot te stellen aan  verschillende, zij het eenvoudige of complexe moderne reproductie processen, gaf geen enkel makkelijk herkenbaar, wetenschappelijk relevant, botanisch bestudeerd, met andere woorden “naturalistische” – afbeelding van de plant weer die de vroeg moderne kunstenaar duidelijk voor ogen had.

In de plaats hiervan krijgen we irriterende vormen te zien.  Die soms doen denken aan dierlijke, menselijke of humanoïde figuren.  Wezens met misschien “gemengde” dierlijke, menselijke en plantaardige vormen en trekken.  Net zoals bij de surrealisten uit de jaren 1930 en 40, kwam de inspiratie hiervoor uit visuele ontmoetingen met het “alledaagse leven”: gewoon een boek dat, op zijn eigen manier, een ontmoeting  met de “alledaagse realiteit” weergaf – dat van een tuin die heel lang geleden gezien en bestudeerd werd.  Maar het wordt wel duidelijk dat deze realiteit niet als transparant beschouwd  wordt noch onmiddellijk toegankelijk of gemakkelijk verstaanbaar is.  Het heeft geheimen, het blijft “un empire de la mystère”. 

Veel van wat ik hier in het algemeen gezegd heb over de meest recente manier van werken van Luc, meer specifiek over de “Hortus” serie, geldt ook voor Asparagus 3.  Ondanks het verschil, komt het mij over als een echo van de “Hortus” werken hoewel het eerder een vervolg is op het exploratieproces dat ik toen gezien heb.   Een verder, nog meer radicaal zoeken of een nieuwe poging om nog dieper te peilen, nog meer binnen te dringen in de geheimen van de realiteit en de mysterieuze taal van vormen, kleuren, visuele  verbanden.

Hoewel we  opnieuw de basisstrategie  zien, de combinatie van een digitale print en, als “tegenbeeld”, een schilderij, is de concrete visuele realisatie ervan meer complex: we krijgen in dit werk,  in plaats van een zwart, geverfde ruimte, twee witte (met krijt geschilderde) ruimtes of gebieden of panelen.  Schilderijen die mentaal overkomen als “puur wit” – als een “leegte” die stilte oproept telkens onze ogen ze strelen,  in een ritme enkel  onderbroken door de afbeelding er tussen in.

Hun concrete, fysieke “witheid” wisselt echter af met de witheid van twee andere panelen die niet monochroom zijn.  EÈn ervan is een schilderij, de andere een digitale print.  In het ene geval (het paneel links, met andere woorden de digitale print) zien we zowel minutieuze spatten als clusters van zwart en kleuren binnenin het witte oppervlak, het zijn net muzieknoten op een wit muziekblad.  In het andere geval (het geschilderde paneel tussen  twee witte monochrome schilderijen), krijgen we tere schakeringen van zachte, bijna transparante kleuren. 

Voor mij leken deze schakeringen op het vluchtige rood van een kus of een vingerafdruk.  Net zoals het onbereikbare veraf blauw van de lucht.  Zoals de oranje kleur van een vleugel van een vlinder die al verdwenen is en enkel nog een oranje spoor in onze herinnering heeft achtergelaten.  Of is het de bijna zwakke oranje gloed van een vlam, het vlammende oranje van de zon gezien achter gesloten oogleden?  Maar dan, nog teerder – nog brozer, meer ontwijkend en vluchtiger.  Andere kleuren en hun gecombineerde verschijning, in het midden van een wit oppervlak, deden aan een ander beeldend kunstenaar denken, aan de kleuren van een glasraam in een kerk.  Misschien de kleuren van de glasramen van Gerhard Richter in Keulen. Ik kan me enkel afvragen of er nog andere, meer betoverende parallellen zijn. 
 

In tegenstelling tot de zachte en vluchtige karakteristieken van de verschijning van dit non-monochroom paneel dat geflankeerd wordt door een monochrome witheid, vertoont het andere non-monochrome paneel, met zijn minutieuze spatten als clusters van zwart en kleuren binnenin het witte oppervlak, “patronen” van een afdruk geproduceerd door een machine eerder dan geschilderde kleuren.

Zonder twijfel is het startpunt hier, zij het direct of indirect, een afbeelding uit het hierboven vermelde gereproduceerde boek.  Misschien is Luc begonnen op basis van het resultaat van een transformatie proces (of transformatie processen) die hem naar een werk van de vroegere “Hortus” serie heeft geleid.  Hij is misschien terug opnieuw begonnen op basis van een afbeelding uit een boek.  Het is duidelijk dat vergrootte Xerox kopieÎn van een plaat dat in het boek gereproduceerd werd, hele grove deformaties aanbrengen aan theoretisch regelmatige punten die donkere ruimtes vormen in een reproductie. 

Tegenover het witte vlak of achtergrond schieten ze voorwaarts. Als er kleuren toegevoegd worden, via digitale manipulatie, kunnen verschillende over elkaar geplaatste lagen zowel zwarte als gekleurde punten en spatten weergeven. Blijkbaar werden pixels nadien nog eens vergroot, honderd tot duizend keer hun originele formaat – als men nog kan spreken van een origineel of een originele weergave. 

Als ik er naar kijk, zie ik zwarte vlekjes.  Plekken.  Zwarte spatten die in elkaar vloeien.  En wanneer ik “de werkelijkheid” inbeeld , die hierin en achter en langs ze verschijnen, dan lijkt het wel of deze in een menselijk figuur veranderen dat uit het niets komt.  Een witheid, een wolk, mist.  En zo ontstaat er: ontcijferd, geraden, al zoekend gevonden en opnieuw in vraag gesteld – misschien wel de figuur van een groot naakt.  Haar gezicht een beetje naar boven.  Haar armen naast haar.  De benen lichtjes gekruist.  De borsten gewelfd.  Het magische nestelt zich hierin alsof het beklemtoond wordt door èèn van de vier vierkantjes die gepositioneerd zijn met gelijke ruimtes er tussenin.  De visuele ruimte van het werk wordt hierdoor ritmisch geaccentueerd. 

Het lijkt alsof de volledige ruimte van dit paneel, met zijn zwart, zijn turkoois groen die de zwarte omlijning accentueren, gevuld wordt met gekleurde sneeuwvlokken, pastel kleuren: licht roze, licht blauw, licht geel, vaag blauw-groen, oranje kleuren. 

De muziek van deze “sneeuwvlokken”, deze “muzieknoten” op een muziekblad (we weten al dat er zwarte punten en spatten op voorkomen) lijken de leegheid van de witte visuele ruimte die het omringt, te doordringen met een sfeer van hilarische, gelukkige nonchalance, frisheid, het onbewuste of “ik-heb-geluk-gevoel” wanneer men verliefd is of het gevoel van eindelijk vrij te zijn.  Het geeft mij althans het gevoel dat ik mij van kettingen kan ontdoen en bevrijden van  mistroostige herinneringen. Zich bevrijd hebben van het onnodige en het over-rationele en het berekende.  Maar ook van het irrationele.  Misschien wel van alles dat onderdrukkend is en karakteristiek is voor het bekrompen egoïsme, de machtshonger, de rijkdom en “love that money can buy” die zo typisch zijn voor onze huidige samenleving.

Toen ik er voor koos om Asparagus 3 van links naar rechts te lezen (iets typisch voor de meeste Westerse maatschappij, vanaf de periode dat we boeken lezen waarvan de woorden horizontal gedrukt werden, van links naar rechts), wordt de digitale print op het linkse paneel dat net beschreven werd,  “het startpunt”.  Vanaf hier dwalen en rusten onze ogen in het serene en warme  niets van het crème witte.  Ze dwalen verder af naar de muziek van de bijna zichtbare schakeringen, hun betoverende kleuren die in de witheid dansen, zwevend in de witte lucht of boven een witte “grond”.  Vervolgens draagt het ritme van onze dwalende ogen ons opnieuw verder in het zachte warme crème witte kleur en de muziek ebt weg of we scannen opnieuw naar het begin en de dans, de muziek begint opnieuw.

Het werk met een compositie van digitale prints en schilderijen, van monochrome en witte ruimtes waarop kleuren en vormen (en ook zwart in het geval van de afdruk) staan, ademen een vrijheid uit die dezer dagen moeilijk te vinden is.  Het laat heel verschillende interpretaties toe en maakt toch deel uit van een traditie die wel duizend jaar oud is, een traditie die teruggaat tot het Chinese landschapsschilderen.  Het klassiek schilderen bedoel ik, met een geïntegreerde vrije en open “witte ruimte” dat zoveel ruimte geeft aan de verbeelding en dat tezelfdertijd gevuld is met stilte, een leegte, met andere woorden, een mysterie dat op componisten zoals Isang Yun en John Cage moest wachten om herontdekt te worden.  Luc Piron heeft dit aan het licht gebracht, hij heeft dit tot uiting gebracht in een werk dat duidelijk en rationeel gestructureerd is maar niettemin toch intuïtief is, de confrontatie met het geheim van de realiteit aangaat en met je ogen opnieuw leert  voelen en denken.