Christine Vuegen
 
'Absolute ruimte bestaat enkel als idee'
Luc Coeckelberghs.  Een grenswandelaar.

Strakke constructies wisselen af met een speelse, soepele of organische vormgeving.  De strengheid van de geometrie wordt afgezwakt door een gevoelsmatige bewerking van de oppervlakte.  Subtiele en discrete werken dragen een zekere monumentaliteit in zich en monumentale formaten blijven fijnzinnig.  Het werk van Luc Coeckelberghs lijkt heterogeen en treedt aan in diverse gedaanten : tekeningen, etsen, litho's, schilderijen, sculpturen, wandreliëfs, installaties...  Toch zijn er onmiskenbaar bindmiddelen.  Ruimte is daarbij een sleutelwoord.  Er ontwikkelen zich relaties tussen het kunstwerk en zijn omgeving, tussen de kunstwerken onderling, tussen de toeschouwer en het kunstwerk.  Luc Coeckelberghs, uit het Belgisch-Brabantse Meensel-Kiezegem, tast gestadig de grensgebieden af tussen het twee- en het driedimensionale.  Hij ondervraagt de grondbeginselen van de schilderkunst en de beeldhouwkunst en hevelt principes van de ene kunsttak over naar de andere.  De ideeën worden bedachtzaam uitgekristalliseerd.  Het evenwicht en de harmonie blijven gevrijwaard.

Tienen 1978 : onder de balustrade aan weerszij van een grote entreehal hing een rij balletjes in papier-maché aan haast onzichtbare katoenen draden.  De twee lijnen helden omhoog naar het invallende licht en gingen over van een fel geel naar wit.  De gradatie van licht, eigen aan de zaal, werd doorgevoerd in de installatie.  Tussen de lijnen werd een denkbeeldig vlak gesuggereerd.  De minimale ingreep wijzigde de atmosfeer en versterkte de ruimtebeleving.  In de vroegste werken op papier en doek beperkte Luc Coeckelberghs (°1953) de exploratie van de ruimte tot het platte vlak.  Alles speelde zich af in grijswaarden.  Zo vormden bladen met diagonale arceringen een grote geometrische figuur of een ruit.  Het begrip ruimte werd aangegeven door de elementaire richtingen : horizontaal, verticaal en diagonaal.  Met sculpturen in plaatijzer werd een schuchtere stap naar de derde dimensie gezet.  Lasnaden fragmenteerden de vrij vlakke bas-reliëfs in gelijke segmenten.  In het begin van de jaren tachtig werden deze in de tweede dimensie gebracht : gerasterde, geometrische figuren van transparant papier.  Het onderzoek naar de mogelijkheden en de limieten van de wereld van de schilderkunst en die van de beeldhouwkunst zal verder doorgedreven worden.

Dit had zich ondertussen al uitgebreid in tijdelijke installaties, geconcipieerd voor een specifieke ruimte.  Luc Coeckelberghs bracht weldoordachte, op de geometrie gebaseerde structuren aan.  Bescheiden interventies definieerden de ruimte, ordenden haar opnieuw, accentueerden eigenheden.  Deze subtiele manipulaties werden uitgevoerd in broze materialen als verbandgaas, ijzerdraad, opgehangen draden met houten staafjes, eigenhandig geweven rasterpatronen in katoendraad...

Ruimtegevoel.

De lichte en dikwijls doorzichtige materialen werden opgeslorpt door de omringende ruimte.  Deze was een wezenlijk bestanddeel van de installatie.  De fysieke aanwezigheid werd tot een minimum herleid.  Het proces van dematerialisatie, neigend naar het conceptuele, werd nooit tot het uiterste gedreven.  Het dwong de toeschouwer wel tot een verscherpte waarneming.  Hij moest actief participeren om de wisselwerkingen en latente spanningen tussen de fragiele elementen te ondergaan.  Tussen de onderdelen ontstonden telkens denkbeeldige ruimten.  Reële ruimte en denkbeeldige ruimte gingen een dialoog aan.  Dit leidde tot een nieuw ruimtegevoel en een intensievere ervaring van de ruimte; een 'mentale ruimte'.

In 1979 preciseerde Luc Coeckelberghs dit als volgt : 'Absolute ruimte bestaat enkel als idee.  Een idee kan je concretiseren door het te materialiseren.  Het krijgt een identiteit als het zich in een werk realiseert.  Tijdens het maken van een object wordt een fysieke realiteit mentaal geconcretiseerd.  Dat object zal een ervaring van ruimte intensiveren.  Deze fysieke ervaring gaat gepaard met een mentale ervaring, een mentale ruimte.  Mijn onderzoek gaat uit naar een relatie tussen de mentale en virtuele ruimte van het object en de reële ruimte waarin het zich bevindt. (...)'

Hierbij werd veel aandacht besteed aan afmetingen en onderlinge verhoudingen.  Dikwijls werd de modulor van Le Corbusier gehanteerd, een maateenheid gebaseerd op de gemiddelde menselijke figuur.  Deze wijkt af van het abstracte, artificiële decimale stelsel en stemt beter overeen met een natuurlijk gevoel voor harmonie.  Afstanden en formaten worden nog altijd zorgvuldig uitgebalanceerd.  Tegenwoordig gebeurt dit intuïtief.

Breekpunt

Luc Coeckelberghs veroorlooft zich steeds de vrijheid van veranderingen.  De werken nemen andere verschijningsvormen aan.  De jaren '84-'85 betekenden een kantelperiode.  Hij wilde zich bevrijden van de beperkingen van de grijstonen en de strenge geometrie.  Hij vond geen voldoening meer in de tijdelijke installaties, waarvan de elementen tenslotte elke functie en betekenis verloren.  Sommige werken zijn nog steeds direct betrokken op een omgeving, andere kunnen in zowat elke ruimte tot hun recht komen.  Het breekpunt werd ingeluid door de tekeningen, oorspronkelijk bedoeld als ontwerpen voor installaties.  Tekeningen doorkruisen in grote getale het hele oeuvre van Luc Coeckelberghs en zijn veelal opgevat als een autonoom uitdrukkingsmiddel.  Vlakken en volumes riepen constructies op.  De ruimteweergave werd nu concreter, de vormen soepel en organisch, de lijnvoering vloeiend en dynamisch.

Uit die tekeningen werden fragmenten omgezet in sculpturen.  Dit was de aanzet voor kleurrijke wandreliëfs.  Ze kunnen speels en vrolijk zijn.  Soms werken ze associatief, alhoewel de realiteit nooit het uitgangspunt vormt.  De uitgesneden panelen zijn beplakt met gescheurd papier en beschilderd met meerdere lagen transparante verf, waarbij elke laag lichtjes wordt weggeschuurd om de structuur van het papier te behouden.  Een werkwijze die nog altijd wordt toegepast.  De kleuren zijn fris, intens en levendig.  Hier en daar worden met marmermeel stipjes of lijnen aangebracht in reliëf, een ritme van staafjes, geknoopte draden...  Overdaad wordt echter geschuwd.  De overgangszones tussen het twee- en het driedimensionale worden verder uitgediept.  Basisgegevens van schilderkunst en beeldhouwkunst worden uitgewisseld en op hun mogelijkheden getoetst.  Met de middelen van de schilderkunst, op spieraam gespannen doek, worden sculpturen opgebouwd.  Twee samengevoegde fragmenten van een kegel doen onwillekeurig denken een tunnel of een gang.  Door een ruimte in een ruimte te creëren, ligt een verwijzing naar de architectuur in het werk zelf besloten.  Binnen- en buitenvorm, beschilderde en onbeschilderde zijde zijn evenwaardig en interactief.  Nu eens situeren de werken zich duidelijk in de context van de schilderkunst, dan weer in die van de beeldhouwkunst.  Vrijstaande sculpturen in openlucht werden gedacht in Corten staal, maar dikwijls uitgevoerd met asfaltpapier.  Gescheurde en elkaar overlappende 'schubben' verzachten de rigoureuze constructies.  Ze vertonen doorgangen en uitzichten, een spel van gesloten en open vlakken, negatieve en positieve vormen.

De monumentale sculpturen overweldigen niet.  Met hun geringe diepte en sensuele oppervlaktebewerking refereren ze eveneens naar de schilderkunst.  Dezelfde beeldtaal wordt getransponeerd naar het domein van het tweedimensionele: beschilderde reliëfs met een huid van flarden papier die de strenge lijnen relativeert.  Opgehangen aan de wand als schilderijen, lijken ze naar de ruimte toe te groeien.  De muur, soms door uitsnijdingen zichtbaar gelaten, wordt opgenomen in het werk.  De vormgeving herinnert aan het architecturale - poort- en/of gevelfragmenten.  Ze werd nochtans nooit als dusdanig opgevat.

Toetsen

De meest recente wandreliëfs zijn gecomponeerd met twee of drie schilderijen. Ze schuiven met lichte niveauverschillen over elkaar tot één geheel en gedragen zich bijgevolg niet eenduidig als een schilderij.  Het frontaal onzichtbare, onderliggende vlak wordt soms aangeduid door een andere kleurnuance of textuur.  Dit wordt pas onthuld bij een zijdelingse lectuur.  De vorm blijft neutraal, alleen al door de opgelegde beperking tot de traditionele rechthoek van het schilderij.  De materiebehandeling is nooit onpersoonlijk.  Over het hele doek spreidt zich een wemeling van penseeltoetsen uit, eenvoudige repetitieve motieven, nopjes in reliëf, inkervingen.  Er wordt discreet zand in verwerkt, verbandgaas, marmermeel.  De textuur is tactueel, doorwerkt en gelaagd.  Oppervlakten krijgen een metaalglans, goud- of bronsachtig en kunnen een egale indruk geven.

Het werk van Luc Coeckelberghs kan echter nooit worden vereenzelvigd met een strikte geometrische abstractie of monochrome schilderkunst.  Onophoudelijk worden relaties uitgespeeld.  De onderdelen worden nauwgezet en weloverwogen samengevoegd, maar het spelelement blijft een belangrijke factor.  Formaat, kleur, textuur gaan een confrontatie aan.  Tot een conflict komt het nooit.  De soberheid blijft behouden.  De composities zijn onderkoeld maar niet koel.  Ze activeren een bepaalde atmosfeer en zijn ingetogen, uitbundig, sereen, vrolijk, majestueus...  Zonder dat dit vooropgesteld is.  

'Het dematerialiseren van de uitdrukking vergroot de kans de sensibiliteit te intensiveren', schreef Luc Coeckelberghs reeds in 1978.  De werken overschrijden hun zuivere fysieke aanwezigheid.  Een spirituele dimensie dient zich aan.
 
 

This article was first published in:  'Kunstbeeld', Nr. 4, jaargang 17, Amsterdam, april 1993, pag. 25 tot 27
 
 
 
 

*